Als Gerardus Beernink in 1875 pastoor van de Lambertus wordt, weet hij wat hem te doen staat. Als goede herder wil hij zijn groeiende kudde bijeen houden. Dan moet hij die allereerst een kerk van voldoende omvang kunnen bieden. De schuurkerk is al twee keer vergroot en heeft zelfs aanzien van een waterstaatskerk gekregen. Compleet met zuilen en een torentje. Nog een verbouwing biedt geen soelaas. Er wordt druk gerekend in de pastorie. Eindelijk, in augustus 1887, kan Beernink na de vergadering met het kerkbestuur noteren: ‘Besloten om het volgende jaar te beginnen met het bouwen eener nieuwe kerk.’
Het eerste ontwerp, van Nicolaas Molenaar, valt af. Te duur. Hij bouwt wel de Stephanuskerk in Borne. Dan komt Gerard te Riele Wzn in beeld, aannemer en architect in Deventer. Beernink legt hem uit wat hij wil. Met kennis van zaken, want hij is ooit timmerman geweest. Dat versterkt het vermoeden dat hij meer dan alleen heeft meegedacht. In één geval staat dat vast. Te Riele tekent een toren met kleine bijtorentjes. De pastoor streept ze weg. Zulke torentjes zijn weers – en vochtgevoelig. Daar komt narigheid van. Niet doen dus. Te Riele kan ermee leven. Nog steeds geldt de Lambertus als zijn belangrijkste schepping.